Insecten tellen

Landschapselementen geven structuur aan het agrarisch landschap. Robin Lexmond onderzoekt wat de invloed is op de hoeveelheid en de variatie aan insecten.

Er heerst een gewijde stilte in het determinatielab in het Huygensgebouw van de Radboud Universiteit. Robin en enkelen van haar studenten turen geconcentreerd door binoculairs naar insecten in petrischaaltjes. Op elk schaaltje liggen de beestjes uit een potje met ethanol. De insecten zijn verzameld op verschillende vanglocaties in het veld in de Ooijpolder bij Nijmegen. Van elk potje wordt het totaal gewicht aan insecten, ofwel biomassa, bepaald. Elk insect in het monster wordt geteld en verplaatst naar het potje van de hoofdgroep (de orde) waartoe het behoort. Een monster uit een zogenaamde potval bevat vooral lopende insecten zoals pissebedden, kevers, spinnen en mieren. Komt een monster uit een malaiseval dan zitten daar vooral vliegende insecten in; vliegen, muggen, parasitaire wespen en verder nog vlinders, cicaden en kevers.

De verschillen in de aantallen insecten en de verdeling over de hoofdgroepen geven informatie over de omgeving van de vangstlocatie. Twee groepen insecten, loopkevers en zweefvliegen, worden apart genomen en tot op soortniveau gedetermineerd. Dat is wel een hele klus, omdat de soorten erg op elkaar kunnen lijken. Soms moet bijvoorbeeld heel nauwkeurig geteld worden uit hoeveel segmenten de antenne van een kevertje bestaat om een soort te onderscheiden. Over deze groepen is veel bekend. De larven en de volwassenen dieren van de loopkevers en zweefvliegen hebben per soort heel verschillende leefwijzen en komen in verschillende leefgebieden voor. Dan vertelt het al of niet voorkomen van een soort iets over de kwaliteit van de leefomgeving. En daar is het Robin vooral om te doen.

De vanglocaties liggen in verschillende soorten leefgebieden in het agrarisch gebied. Er zijn locaties met en zonder landschapselementen, zoals hagen, ruige greppels, bloemstroken en slootkanten. Er is ook variatie in de intensiteit van het grondgebruik. Zo staan er bijvoorbeeld insectenvallen in natuurlijk kruidenrijk grasland en in intensief beheerd productief grasland. De structuur en samenstelling van de vegetatie in de omgeving worden gemeten. Het is de bedoeling om met deze gegevens het leefgebied in een cirkel rondom elke vanglocatie te karakteriseren in percentages per element; grasland (natuurlijk of intensief), haag, greppel, etc.

Als alles geteld en uitgerekend is, dan volgt de analyse van de meetgegevens. Er is eerst nog een correctie nodig van de invloed van het weer op de vangstgegevens in verschillende periodes. De activiteit van insecten is nu eenmaal sterk gerelateerd aan temperatuur, zon en regen. Ten slotte vindt een statistische analyse plaats op de insectenaantallen in relatie tot de omgevingsfactoren. Inmiddels zijn er een paar voorlopige resultaten van het eerste onderzoeksjaar 2021 bekend. Die presenteert Robin op de bijeenkomst van Living Lab Ooijpolder Groesbeek op 15 februari.

Robin realiseert zich dat haar onderzoek vooral antwoord probeert te geven op de vraag hoe insecten in het agrarisch landschap zijn gerelateerd aan de inrichting van het gebied en de intensiteit van het gebruik. Dat is onderzoek vanuit een ecologisch perspectief. De ecologie onderzoekt de relatie tussen organismen en hun omgeving. Het gaat over de biodiversiteit van het agrarisch landschap. De uitkomsten van haar analyses geven geen direct antwoord op vragen over de invloed van insecten op specifieke teelten van de agrariërs in het gebied. Dan gaat het bijvoorbeeld over de hoeveelheid bestuivende insecten in relatie tot bloeiende gewassen zoals fruitbomen. Dat is het onderzoeksgebied van de agro-biodiversiteit. Haar resultaten kunnen daarvoor wel heel nuttig zijn, omdat het een gedetailleerd beeld geeft van de soortenrijkdom en hoeveelheden in het agrarisch landschap. Ten slotte realiseert Robin zich ook dat de hooggespannen verwachtingen van de geavanceerde insectencamera’s, die zij ook gebruikt, wel getemperd zijn. Het nuttige gebruik van die camera’s heeft een veel langere ontwikkeltijd nodig dan eerder werd gedacht.

 

Foto: Een verzameling insecten in ethanol uit de monstername met code RL-07BA-pot3-210813. Het betreft een potval uit 2021 waarin ook enkele grote loopkevers zijn gevangen. Op de achtergrond staan potjes waarin de insecten in groepen worden gescheiden.

 

Foto bij introtekst: In het determinatielab van de Radboud Universiteit bekijken en determineren studenten en assistenten insecten met hulp van binoculairs.

 

Dit is een bericht van Living Lab Ooijpolder – Groesbeek

Kijk voor meer informatie over Living Lab op de website van de Radboud Universiteit.

Zie ook het eerdere blog ‘Studenten onderzoeken insecten’

 

Foto: Robin Lexmond in het determinatielab

Nieuwsbrief Biodiversiteit